Wetenschappelijk onderzoek 

Voor meer informatie kunt u de website bezoeken klik op onderstaande link

HRI (Homeopathy Research Institute)
en
KVHN

Algemeen onderzoek complementaire zorg.
Wereldwijd is er veel en wordt er steeds meer onderzoek verricht naar de effectiviteit van natuurlijke behandel- en geneeswijzen. In landen als Engeland en de Verenigde Staten bieden universiteiten studierichtingen op het gebied van natuurlijke geneeswijzen en wordt onderzoek verricht. Voor een gefundeerde beroepsuitoefening door complementair therapeuten is het van belang tot nog meer (wetenschappelijke) onderbouwing van de natuurlijke behandel- en geneeswijzen te komen. Nederland blijft achter voor wat betreft onderzoek (Verest, 2008). Dit zal te maken hebben met de huidige ‘niet reguliere status’ van complementaire geneeswijzen. Ook laten de onderzoek competenties van complementair therapeuten vooralsnog te wensen over (Kievits et al, 2009). Sinds enkele jaren hebben onderzoekers op het gebied van complementaire geneeswijzen zich verenigd in de Stichting CAM-research. De stichting wil in een zo breed mogelijke zin de wetenschappelijke status van de complementaire en alternatieve geneeswijzen bevorderen (Stichting CAM research,2009). Het CAM onderzoeksnetwerk zoekt daarbij nadrukkelijk de samenwerking met en aansluiting bij de reguliere medische wetenschap (Cam netwerk, 2009). Ook zijn er steeds meer (inter)nationale wetenschappelijke tijdschriften (peer-reviewed), waar regelmatig in artikelen over onderzoeken naar complementaire behandelwijzen wordt geschreven. Op dit moment wordt gewerkt aan een database, die het volledige veld van publicaties over complementaire behandelwijzen inzichtelijk maakt. Het jaarboek 2008 van het Tijdschrift Integrale Geneeskunde schetst op hoofdlijnen de (wetenschappelijke, internationale) ontwikkelingen op het gebied van integrale geneeskunde (Camnetwerk, 2009). Om te komen tot een goed wetenschappelijk kader is het aan te bevelen ‘natuurgeneeskunde / natuurlijke geneeswijzen’ goed te definiëren. Analoog aan en/of samenwerkend met andere Europese landen, zoals bijvoorbeeld Duitsland, zou ook in Nederland een academisch fundament kunnen worden gecreëerd in samenwerking met de universiteiten. Beschikbare handelwijzen zouden gerubriceerd en geordend dienen te worden naarmate zij meer of minder  natuurgeneeskundig van aard zijn. Hiermee kunnen gevalideerde basis- kern behandelwijzen, gespecialiseerde en facultatieve behandelwijzen worden onderscheiden, die de beroepsvereniging vaststelt. Voorts is het noodzakelijk natuurgeneeskundige kennis nader te codificeren op basis van: praktijkervaringen, (inter)nationale literatuur en gericht wetenschappelijk onderzoek. Complementair therapeuten dienen een meer methodische, mede op onderzoek gerichte, houding en werkwijze te hanteren, waarmee zij een belangrijke bijdrage kunnen leveren aan het fundament voor hun vakgebied. De beroepsgroep zou tevens een eigen onderzoeksprogramma kunnen opzetten (Aakster, 2009). Bijvoorbeeld: ‘Journal of Complementary and Alternative Medicine’ en ‘ Alternative therapies’.

Onderzoek homeopathie.
De laatste decennia is het aantal publicaties over wetenschappelijk onderzoek naar homeopathische behandelingen explosief gegroeid. Op de ranglijst van wetenschappelijke publicaties over complementaire geneeswijzen (CAM) is homeopathie nu een goede tweede, na acupunctuur. Tot 2009 waren er ongeveer 300 gerandomiseerde gecontroleerde klinische studies gedaan, waarvan er 130 in peer-reviewed wetenschappelijke tijdschriften verschenen. Daarnaast zijn veel observationele studies verricht, die belangrijk informatie geven over de waarde van homeopathie voor bepaalde categorieën patiënten. De samenvattingen van veel studies zijn op MEDLINE te vinden. Een heel grote verzameling boeken en tijdschriftartikelen op het gebied van de homeopathie is beschikbaar in de Hominform database van de British Homeopathic Library. Onderzoek bij homeopathie moet voldoen aan de eisen van modern medisch onderzoek. Naast series case-studies worden er pragmatische studies, observationele studies, kosteneffectiviteitsonderzoeken dubbelblinde placebo- gecontroleerde onderzoeken (Randomised ControlledTrial, ofwel RCT) verricht. Dubbelblinde, placebo gecontroleerde onderzoeken hebben aangetoond dat homeopathie werkt. De werking kon niet worden toegeschreven aan het zogeheten placebo-effect, het effect dat je hebt als je een pilletje neemt waar niets inzit. Via vele tijdschriften en congressen wordt deze kennis verspreid en gedeeld met anderen. Deze kennis vormt de basis voor het plannen en ontwerpen van klinisch onderzoek. Er zijn verschillende vormen van onderzoek om de werking van homeopathie aan te tonen.

Effectonderzoek – diagnosegericht onderzoek.
Er wordt veel onderzoek gedaan naar het effect van homeopathie bij bepaalde aandoeningen. Zo is bijvoorbeeld aangetoond dat homeopathie een positief effect heeft bij luchtwegaandoeningen, slaapproblemen, hormonale verstoringen, herstel na operatieve ingrepen, migraine en hoofdpijnklachten, ADHD, middenoorontsteking bij kinderen, griep, fibromyalgie, chronische vermoeidheid en depressie en angststoornissen. Daarnaast worden er regelmatig meta analyses uitgevoerd.

Onderzoek naar het gelijksoortigheidsprincipe (de similiawet).
Er zijn verschillende onderzoeken gedaan naar de werking van de similiawet. Een daarvan is uitgevoerd door de Nederlandse onderzoekers Van Wijk en Wiegant in 1997. Dit onderzoek toont aan dat zelfherstel op cellulair niveau wordt gestimuleerd door toediening van gepotentieerde stressoren. Zij leverden het bewijs voor de similiawet op celniveau.

Onderzoek naar de werking van hoge potenties.
Door onderzoek naar de eigenschappen van potenties vermoeden wetenschappers dat informatie van de uitgangsstof wordt overgedragen op de dragerstof, in dit geval water. Recent onderzoek heeft aangetoond dat potenties bijzondere natuurkundige eigenschappen hebben. Belangrijke onderzoeken in deze richting zijn de onderzoeken van Lo (1996), Woutersen (1997) en Rey (2003). Onlangs heeft de Nobelprijswinnaar Montagnier onderzoek gedaan dat kan bijdragen aan de verklaring van de werking van hoge potenties.
Hij geeft aan dat de hoge verdunningen speciale eigenschappen hebben. “Hoge verdunningen van iets zijn niet niets. Het zijn waterstructuren die de originele moleculen nabootsen.” In SCIENCE magazine van 24 december 2010 beschrijft professor Luc Montagnier, een Franse viroloog die medeontdekker is van het HIV en die de Nobelprijs won in 2008, zijn nieuwste werk dat belangrijke implicaties heeft voor de homeopathie.

Kosten effectiviteitsonderzoek.
Naast onderzoek naar de effectiviteit van de homeopathie zijn er verschillende kosteneffectiviteitsstudies uitgevoerd. Deze onderzoeken hebben aangetoond dat homeopathie kosteneffectief is. Het Programm Evaluation Komplementärmedizin – Schlussbericht van de Zwitserse overheid (Eidgenössisschen Leistungskommission) komt op grond van eigen onderzoek tot de conclusie dat homeopathie kosteneffectief is en niet leidt tot meer kosten voor verzekeraars. (Melchart, 2005) In Duitsland loopt sinds 1997 een onderzoek naar kosteneneffectiviteit van homeopathie. Dit onderzoek wordt uitgevoerd door een ziektekostenverzekeraar en de Duitse vereniging van homeopathische artsen. Inmiddels zijn de volgende gegevens bekend: Meer dan 80% van de behandelde patiënten vond de gezondheid verbeterd. Tijdens de homeopathische behandeling werden geen bijwerkingen gesignaleerd. De kosten vallen voor de behandelde groep lager uit. Huisartsen die zich na hun reguliere opleiding hebben geschoold in complementaire geneeswijzen op het gebied van antroposofie, homeopathie of acupunctuur werken veel goedkoper dan hun collega’s die dat niet deden. Dat blijkt uit onderzoek van de Tilburgse hoogleraar Gezondheidseconomie Kooreman en de Leidse lector Baars (Kooreman en Baars, 2010). De onderzoekers vergeleken de zorgkosten van patiënten van een complementair werkende huisarts met die van een reguliere huisarts. Kent een huisarts ook complementaire geneeswijzen, dan zijn de zorgkosten gemiddeld ongeveer 15 procent lager. Dat komt door zowel minder medicijnen als minder ziekenhuisopnames. Bij patiënten van 75 jaar en ouder met een antroposofische huisarts loopt de kostenbesparing zelfs op tot ongeveer 25 procent.

Geneesmiddelproeven.
Geneesmiddelproeven van homeopathische middelen vinden al 200 jaar lang over de hele wereld plaats. Er worden nieuwe geneesmiddelen uitgetest via geneesmiddelproeven en er worden nog steeds geneesmiddelproeven gedaan met reeds bekende homeopathische middelen. De resultaten van proeven worden vergeleken met andere proeven van hetzelfde middelen. Hoe meer proefpersonen een bepaald symptoom vermelden, hoe groter de waarde van dit symptoom.

Onderzoek aan de hand van casuïstiek.
Homeopaten over de hele wereld houden nauwkeurig bij welke geneesmiddelen welk effect hebben bij welke patiënten uit hun praktijk. Deze klinische verificatie van de geneesmiddelbeelden maakt een succesvoller voorschrift mogelijk (Clificol-project ECH). In vele internationale tijdschriften en op congressen wordt casuïstiek gepubliceerd en kennis verspreid en gedeeld met anderen.  

Classificatie.
Een recente opkomende ontwikkeling in de homeopathie is het gebruik maken van classificaties: het categoriseren van geneesmiddelen en hun geneesmiddelbeeld. Hierbij wordt gebruik gemaakt van de rangschikking van de elementen in het periodiek systeem, en de rangschikking van planten en dieren in klassen en families. In de chemie werden de onbekende elementen in het periodiek systeem voorspeld door extrapolatie van de kennis van bestaande elementen. Op dezelfde wijze kunnen nog onbekende geneesmiddelbeelden van elementen van het periodiek systeem afgeleid worden. De succesvolle toepassing van de nieuw ontwikkelde middelen heeft ook de kennis van de al bestaande geneesmiddelbeelden doen toenemen. Eenzelfde procedure kan worden toegepast bij de ontwikkeling van geneesmiddelbeelden van chemische verbindingen of stoffen afkomstig van planten en dieren. Het classificeren maakt de geneesmiddelbeelden inzichtelijker en dat vereenvoudigt de differentiaal-diagnose. Bekende voorbeelden op dit terrein zijn de werken van Hahnemann (1810), Sankaran (1991, 1994, 1997) en Scholten (1993, 1996, 2013).